Artikelen
18-04-2024
Alternatieve dekkingsopties voor maatregelen uit Belastingplan 2024
18-04-2024
Aanpassing besluit internationale waardeoverdracht van pensioen
18-04-2024
Loon of schenking?
18-04-2024
Gevolgen verliesverrekening voor aanslag waarmee verlies is verrekend
18-04-2024
Fiscale risico's bij schuiven met panden: wat u moet weten
18-04-2024
Verdeling van aftrekposten door fiscale partners kan later aangepast worden
11-04-2024
Regelgeving scheuren grasland
11-04-2024
Herinvesteringsreserve voor afsluitvergoeding niet mogelijk
11-04-2024
Fiscale migratie: waar is thuis?
11-04-2024
Moeten alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden opgestuurd?
In een procedure over een naheffingsaanslag bpm heeft Hof Den Bosch vastgesteld dat de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden. De inspecteur had de belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord voordat hij de naheffingsaanslag oplegde. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft de inspecteur feiten en omstandigheden aangevoerd die dat rechtvaardigen. Het hof heeft aan de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geen gevolgen verbonden. Volgens het hof leidt schending alleen tot nietigverklaring van een genomen besluit wanneer de procedure zonder de schending een andere afloop had kunnen hebben. De conclusie van het hof is dat zonder de onregelmatigheid de naheffingsaanslag niet tot een lager bedrag zou zijn opgelegd.
De Hoge Raad heeft in cassatie de naheffingsaanslag vernietigd. Aangezien de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag heeft verminderd, moet ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende bij het horen voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag met feiten, omstandigheden en argumenten had kunnen komen die tot een ander besluit van de inspecteur zouden hebben geleid. Door de schending van het verdedigingsbeginsel kan niet worden vastgesteld of dat het geval zou zijn geweest. Die onzekerheid komt volgens de Hoge Raad voor risico van de inspecteur.
Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221917, 20/02604 | 22-12-2022